Hoofdstuk 1 - EEN GROTE VERRASSING

„Moeder, weet u al iets voor onze zomervakantie?" vroeg Julian aan het ontbijt. „Kunnen wij weer zoals gewoonlijk naar Polseath?"

„Ik vrees van niet," antwoordde zijn moeder. „Dit jaar waren zij in de vakantietijd volkomen bezet."

Diep teleurgesteld keken de kinderen om de ontbijttafel elkaar aan. Zij waren altijd dolgraag in Polseath. Daar was het strand zo heerlijk en zij konden er fijn zwemmen.

„Kop op!" zei paps. „Ik wil wedden, dat wij ergens anders even goed iets voor jullie zullen ontdekken. En - in elk geval kunnen moeder en ik dit jaar niet met jullie mee. Heeft moeder het al verteld?"

„Nee!" zei Annie. „Och, moeder, is dat waar? Kunt u echt niet met ons mee in de vakantie? Anders altijd wel!"

„Tja! Deze keer wil paps mij graag meehebben naar Schotland," zei moeder. „Helemaal alleen met ons beidjes! En nu jullie toch groot genoeg worden om op jezelf te passen, dachten we, dat het voor jullie nog wèl zo leuk zou wezen, óók op je eigen houtje uit te gaan. Maar nu jullie niet naar Polseath kunnen, weet ik eigenlijk niet, waarheen ik jullie moet sturen."

„Als ze eens naar Quentin gingen?" zei paps opeens. Quentin was zijn broer, een oom van de kinderen. Zij hadden hem nog maar één keer gezien en waren vrij bang voor hem. Hij was heel groot en had een streng gezicht, een knap geleerde, die al zijn tijd met studeren doorbracht. Hij woonde aan zee - maar dat was zo ongeveer alles, wat de kinderen van hem afwisten!

„Quentin?" vroeg moeder en trok een bedenkelijk mondje „Hoe kom je op dat idee! Hij zal er, dunkt me, alles behalve op gesteld zijn, dat er kinderen in zijn kleine huis rondscharrelen!"

„Weet je," zei paps, „laatst heb ik immers in de stad met Quentins vrouw een gesprek gehad over die zakelijke aangelegenheden? Nu - ik geloof nooit, dat het hun voor de wind gaat. Fanny zei, dat ze al heel blij zou zijn, als ze betalende logees kon krijgen voor een poos, om eens wat ruimer in het geld te komen. Hun huis ligt immers vlak bij zee? Dat zou echt iets voor de kinderen zijn. Fanny is heel aardig - zij zou uitstekend op hen passen."

„Ja...; en ze hebben toch immers zelf ook een kind?" zei moeder. „Laat eens zien... hoe heette zij ook weer - iets grappigs - o ja, George - 'Georgina'! Hoe oud zou ze nu zijn? Zowat elf, dunkt me."

„Even oud als ik," zei Dick. „Stel je voor, dat we nog een nichtje hebben - en nooit gezien! Ze zal zich wel verschrikkelijk eenzaam voelen in haar eentje. Ik heb Julian en Annie om mee te spelen - maar die Georgina is helemaal alleen. Ik weet zeker, dat zij blij zou zijn, als we kwamen."

„Juist - dat zei tante Fanny al: haar Georgetje zou graag gezelschap hebben," zei paps. „Ik geloof heus, dat het voor ons een mooie oplossing is, als ik Fanny opbel en met haar afspreek, dat de kinderen bij haar komen. Het zou Fanny financieel goed uitkomen, Georgina zou dolblij zijn, anderen te hebben om in de vakantie mee te spelen en wij zouden zeker weten, dat ons drietal goed verzorgd werd."

De kinderen begonnen het al spannend te vinden. Het zou enig leuk zijn, ergens heen te gaan, waar ze nooit eerder waren geweest en bij een onbekend nichtje te logeren.

„Zijn daar rotsen en klippen en duinen?" vroeg Annie. „Is het er prettig?"

„Ik weet het niet erg goed meer," zei paps. „Maar ik weet wel zeker, dat het er echt opwindend zal zijn. Jullie vinden het er vast heerlijk! Het heet Kirrin-Baai. Je tante Fanny heeft daar altijd gewoond en zou er voor geen geld van de wereld vandaan willen."

„O, paps, bel tante Fanny op om te vragen, of zij ons kan hebben!" riep Dick. „Ik heb het gevoel, dat het er enig zal wezen, 't Klinkt echt avontuurlijk!"

„Zoiets zeg je altijd, waar je ook naar toe gaat!" zei paps lachend. „Best; ik zal nu opbellen om te horen of het kan."

Zij waren allen klaar met ontbijten en gingen van tafel, zodat paps gauw kon telefoneren. Hij ging de hall in en zij hoorden hem opbellen.

„Ik hoop, dat het echt iets voor ons zal zijn!" zei Julian. „Ik ben benieuwd, wat voor kind die Georgina is. 'n Rare naam hè? Meer voor een jongen dan een meisje. Dus zij is elf - een jaar jonger dan ik - even oud als jij, Dick - en een jaar ouder dan jij, Annie. Je zou zeggen, dat ze wel goed bij ons moet passen. Wij kunnen een echt leuke tijd hebben met ons vieren."

Ongeveer tien minuten duurde vaders gesprek en dadelijk zagen de kinderen, dat hij alles in orde had gekregen. Met een lachend gezicht keek hij hen aan.

„Ziezo, dat is voor elkaar," zei hij. „Je tante Fanny is verrukt. Zij zegt, dat het bar goed voor Georgina zal zijn om gezelschap te krijgen, omdat zij zo'n eenzaam klein meisje is, dat altijd alleen op stap moet. Zij zal heel graag voor jullie zorgen. Maar jullie moeten oppassen, oom Quentin niet te hinderen. Hij werkt vreselijk hard en is niet best te spreken, als iemand hem in zijn werk stoort."

„Wij zullen daar in huis zo stil zijn als muisjes!" zei Dick. „Heus waar. O, wat fijn, wat fijn - wanneer gaan we, paps?"

„De volgende week, als mamma het klaarspeelt," zei paps.

Moeder knikte toestemmend. „Ja," zei ze, „er is niet veel te doen aan hun goed - alleen moeten ze nog zwempakken, truien en shorts hebben."

„Heerlijk zeg, weer shorts te kunnen dragen," zei Annie, die van blijdschap ronddanste. „Die schooljurken hangen me de keel uit. Ik vindt het fijn shorts te dragen of in mijn badpak rond te lopen en met de jongens mee te gaan zwemmen en klimmen."

„Nu, dat zal je dan al gauw kunnen doen," zei moeder lachend. „Leggen jullie vast alles klaar, wat je wilt meenemen: speelgoed en boeken. Niet zo erg veel, alsjeblieft, want veel ruimte is er niet."

„Verleden jaar wilde Annie alle vijftien poppen meesjouwen," zei Dick. „Weet je nog wel, Annie? Dat was toch zo komiek van je!"

„Nee - niks hoor," zei Annie, die een kleur kreeg. „Ik houd veel van mijn poppen en kon gewoonweg niet kiezen, welke ik mee zou nemen - dus ik dacht: dan maar allemaal! Daar is niets komieks aan."

„En weten jullie nog, dat Annie het jaar te voren haar hobbelpaard mee wou hebben?" zei Dick giechelend.

Moeder kwam er tussen. „Zeg, ik weet nog van een jongetje, dat Dick heette en een jaar of wat geleden twee wollen bedpoppen klaarlegde, een teddy-beer, drie speelgoedhonden, twee wollen katten en zijn oude aapje om mee naar Polseath te nemen," zei ze.

Nu kreeg Dick op zijn beurt een kleur! Dadelijk begon hij over iets anders.

„Paps, gaan wij met de trein of de auto?" vroeg hij.

„Met de auto," zei paps. „Dan kunnen we alles in de kofferruimte stouwen. Nu moeder, - wat zou je dan zeggen van dinsdag?"

„Dat zou mij wel goed uitkomen," zei moeder. „Dan konden wij de kinderen wegbrengen en terugkomen om op ons gemak ons eigen boeltje te pakken en vrijdag naar Schotland vertrekken. Ja - laten wij het op dinsdag houden."

Dat was dus afgesproken: dinsdag! De kinderen telden verrukt de dagen af en Annie schrapte elke avond een dag door op de kalender. Die week leek wel heel langzaam om te gaan! Maar eindelijk was het dan toch dinsdag. Dick en Julian, die in één kamer sliepen, werden tegelijk wakker en keken uit het raam.

„Heerlijk weer, hoera!" schreeuwde Julian en sprong meteen zijn bed uit.

„Ik weet niet, hoe het komt, maar het lijkt me altijd heel belangrijk, dat het de eerste dag van een vakantietocht mooi weer is. Laten wij Annie gaan wekken!"

Annie sliep in de kamer naast hen. Julian holde er heen en schudde haar wakker.

„Word wakker! Het is dinsdag en de zon schijnt!"

Met een schok kwam Annie overeind en keek Julian blij aan. „Eindelijk is het dan toch zover!" zei ze. „Ik dacht, dat 't nooit dinsdag werd. Hè, wat een opwindend gevoel, uit logeren te gaan!"

Kort na het ontbijt gingen zij weg. Hun auto was flink groot, dus ze konden er gemakkelijk in. Vóórin zat moeder met paps; de drie, kinderen op de achterbank met hun voeten op twee valiezen. In de bagageruimte achter in de auto was allerlei gerei met nog een kleine houten koffer. Moeder dacht wel, dat zij heus om alles hadden gedacht.

Langs de overvolle wegen om Londen gingen zij eerst langzaam en daarna, toen zij de stad achter de rug hadden, sneller. Al gauw waren zij buiten en pijlsnel reed de auto over de weg. De kinderen zaten te zingen; dat deden ze altijd, als zij in hun schik waren.

„Gaan we gauw picknicken?" vroeg Annie, die opeens honger kreeg.

„Ja," zei moeder. „Maar nu nog niet. Het is pas elf uur. Je krijgt niets te eten vóór half één, hoor Annie!"

„O, hemeltje," zei Annie, „ik weet zeker, dat ik 't zó lang niet kan uithouden."

Haar moeder gaf hun wat flikken; terwijl ze verrukt naar de heuvels, bossen en weiden keken, waarlangs de auto vloog, zaten ze heerlijk te smikkelen.

De picknick was enig. Die hielden zij boven aan een heuvel op een helling, vanwaar ze neerkeken in een zonnig dal. Annie had het niet te best begrepen op een logge, bruine koe, die heel dichtbij kwam en met haar bruine ogen hen stond aan te staren: maar toen paps gebaren maakte, dat zij weg moest gaan, deed ze dat. De kinderen aten enorm veel en moeder zei, dat zij maar niet om half vier een aparte thee-picknick zouden houden, doch ergens naar een restaurant moesten, omdat zij zowel de sandwiches voor bij de thee als de boterhammen voor het twaalfuurtje hadden opgegeten.

„Hoe laat zijn we dan bij tante Fanny?" vroeg Julian, die juist de allerlaatste sandwich verorberde en wel had gewild, dat er nog meer waren.

„Ongeveer om zes uur, als alles meezit," zei paps. „Nu - wie wil zijn benen nog eens een beetje loswandelen? Wij hebben nog een hele poos stilzitten in de auto voor de boeg, hoor!" Samen gingen ze nog een eindje wandelen, maar niet lang, want de koeien waren wel wat opdringerig! Zij stapten weer in en terwijl de auto voortgleed, leek hij de kilometers op te slokken. Het werd theetijd. Daarna werd het drietal weer hoe langer hoe opgewondener.

„Wij moeten opletten, of de zee te zien komt," zei Dick. „Ik meen die al zo'n beetje te ruiken!" Hij had gelijk. Opeens kwam de auto over de kam van een heuvel en... daar lag rechts van hen glanzend de blauwe zee, glad en rustig in de late middagzon. De drie kinderen schreeuwden van verrukking. „Daar is de zee!"

„Prachtig, prachtig!"

„O, ik zou er wel zó in willen springen!

„Het duurt nu nog maar twintig minuten, eer wij in Kirrin-Baai zijn," zei paps. „Wij hebben 't aardig vlug gedaan. Nu zien jullie al gauw de baai - een heel grote - met een grappig soort eiland bij de ingang."

Terwijl zij boven langs de kust reden zaten de kinderen uit te kijken. Toen juichte Julian opeens: „Kijk daar eens! Dat moet vast Kirrin-Baai zijn. Kijk, Dick, - is het niet prachtig, zó blauw!"

„En dan moet je dat kleine rotseiland zien, - net, of het de wacht houdt aan de ingang van de baai," zei Dick. „Wat zou ik daar graag eens naar toe gaan!"

„En dat gebeurt ook vast wel," zei moeder. „Laten wij nu opletten, of we tante Fanny's huis zien. Het heet Kirrin-Cottage."

En jawel - daar was het al! Op een lage uitloper van een rots keek het over de baai uit; het was inderdaad een zeer oud huis. Het was eigenlijk niet echt een landhuisje, maar een flink groot gebouw van ouderwetse, witte stenen. De voorkant was tot bovenaan begroeid met klimrozen en in de tuin bloeiden bloemen in allerlei kleuren.

„En hier zijn we nu bij Kirrin-Cottage," zei vader, terwijl de auto voor de deur stilhield. „Naar schatting is het driehonderd jaar oud. Nu - waar is Quentin? Hallo, Fanny! Hoe maak je het?"